Wonderbaarlijk, dat het ze toch gelukt is om weer zoveel
familieleden bereid te vinden om naar hun kerstdiner te komen als je bedenkt in
welke chaos het vorig jaar geëindigd is. Het is me nog altijd niet duidelijk
wat er nu precies gebeurde, maar het moet gekomen zijn door een opmerking van
oom Freek. Aan het eind van de lange tafel ontstond een verhitte discussie, die
de gemoedelijke conversatie tussen de andere leden van het gezelschap deed
verstommen. Steeds meer mensen gingen zich
ermee bemoeien: om te sussen of juist olie op het vuur te gooien. Er werd
geschreeuwd en met vuisten gezwaaid, stoelen vielen om, er klonk glasgerinkel.
Het laatste wat ik zag, was dat oom Freek bevend in een hoek van de kamer
toekeek en huilde.
Ik heb me er niet in gemengd, griste mijn jas van de kapstok
en ben vertrokken. Zonder afscheid te nemen. Ik had dan ook niet verwacht dat
ik ooit nog een uitnodiging zou krijgen. En toen die een paar weken geleden
toch kwam, wist ik niet zo goed wat ik zou doen. Onze familie is niet zo close.
Eigenlijk zien we elkaar alleen op begrafenissen en beloven dan steeds om ook
op andere, prettiger momenten weer eens bij elkaar te komen. Daarom leek het
kerstdiner zo’n goed idee. Maar aangezien er dit jaar niemand is overleden, heb
ik nog steeds geen idee wat er nu precies aan de hand was. Mijn
nieuwsgierigheid heeft het uiteindelijk gewonnen van mijn angst voor
onenigheid.
Door de verlichte ramen zie ik dat het al flink druk is
binnen. Ik wacht even met aanbellen en kijk toe. Wat zijn we inmiddels met
veel! Ik ken ze niet eens allemaal van naam en sommigen herken ik totaal niet.
Nieuwe aanhang? Of zijn ze veranderd in de loop van de vele jaren dat ik geen
contact met ze had? Tijdens zo’n uurtje in de koffiekamer van het uitvaartcentrum,
als er ook veel vreemden rondlopen, is het niet altijd duidelijk wie er bij de
familie hoort.
De hand waarmee ik bel, trilt. Ik haal diep adem. Kom op
zeg: er wordt gelachen binnen, er is muziek, de tafel is feestelijk gedekt, ik
kan altijd vluchten, als het weer fout gaat. Vooruit, mijn zondagse gezicht
opzetten. Net op tijd: daar zwaait de deur open en voor ik het weet, is mijn
jas aangepakt en sta ik in de hal handen te schudden en knuffels in ontvangst
te nemen. Men heeft er zin in. Nu ik nog.
We gaan tafel. Bij elk bord staat een naam. Heel verstandig.
Ze zullen er wel voor gezorgd hebben dat de ruziezoekers van vorig jaar niet
bij elkaar in de buurt zitten. De stoelen aan beide zijden van mijn stoel zijn
nog leeg. Links van mij zit Joep en rechts Francine, lees ik. Het zegt me
niets, ik kan me niet herinneren dat ik een van beiden ooit ontmoet heb.
Terwijl ik bij mijn schoonzus aan de andere kant van de tafel naar de kinderen
informeer, heeft Joep zijn stoel gevonden. Een man van middelbare leeftijd met
een driedelig kostuum en gouden manchetknopen. Elegant, maar ook wat
afstandelijk. Hij blijkt de partner van een van mijn nichtjes, die minstens 20
jaar jonger is.
Dan komt ook Francine bij haar stoel aan. Ze legt haar hand
op mijn schouder en noemt me bij mijn voornaam. Ik ben wat verbaasd, herken
haar niet, maar bedenk dan dat mijn naam op het kaartje voor mijn bord staat.
Het is een flamboyante verschijning, ze doet me denken aan Mathilde Willink.
Haar jurk moet wel haast bij Fong Leng vandaan komen: goudkleurig, met een
strak lijfje en een uitlopende, klokkende rok met afbeeldingen van panters en
pampagras. Op de mouwen een rij strikjes en roesjes. Het lange blonde haar is
gevlochten en als een krans om haar hoofd gelegd. De make-up is overdadig,
vooral rond haar ogen. Ik moet erg verbaasd naar al dat vertoon gekeken hebben,
want ze glimlacht me toe en drukt even geruststellend mijn hand. Haar bruine
ogen twinkelen.
Ik kijk de tafel rond. Sommigen staren in onze richting,
anderen praten geanimeerd met hun tafelgenoten. Het voorgerecht wordt binnen
gebracht. Ik voel me ongemakkelijk. Links Joep die niet erg veel trek in
converseren lijkt te hebben en rechts Francine tegen wie ik niet weet wat te
zeggen. Het is een opluchting als zij het gesprek begint.
“Je herkent me echt niet hè? Geeft niet hoor, komt straks
wel goed.” Die stem, die ogen. Ik kijk verward weg, zie de hand die naast de mijne
op tafel ligt. Lange, slanke vingers met fraai bewerkte nagels: paars met witte
stipjes. Haar handen lijken groot, maar passen eigenlijk wel bij haar rijzige
gestalte. Een vreemde vrouw. Waarom herken ik haar dan niet? Zo iemand vergeet
je toch niet snel?
Joep heeft een gesprek aangeknoopt met zijn andere
tafelgenoot en Francine vraagt me naar mijn werk. Ik ratel er op los, terwijl
mijn hersenen blijven malen. Als ze schaterlacht om een van mijn opmerkingen,
stokt mijn adem. Enkele gasten kijken verbaasd onze richting
op. Ik kijk opzij, ontmoet weer die twinkelende bruine ogen en dan
begint het te dagen. “Ja”, zegt ze ernstig.
Het voorgerecht is op. Onze gastheer staat op en brengt een
toast uit. “Op de gezondheid en het geluk van iedereen hier aanwezig”, zegt hij
plechtig. Hij is blij dat we weer met zovelen aanwezig kunnen zijn, maar merkt
op dat we ook mensen missen. Dit jaar gelukkig niet vanwege sterfgevallen, maar
ja echtscheidingen gaan ook gewoon door. En sommigen familieleden hebben aangegeven
dat ze niet meer willen komen na het dramatische einde van het vorige
kerstdiner. “Gelukkig mogen we ook weer nieuwe familieleden en partners begroeten.
Maar naast alle baby’s en nieuwe partners wil ik jullie kennis laten maken met
een heel speciale gast. Sommigen hebben haar het afgelopen jaar al eens ontmoet. Zij
wil zichzelf nu graag voorstellen aan iedereen.” Hij maakt een uitnodigend
gebaar: “Francine, ga je gang”.
De hand naast mij op tafel trilt. Langzaam komt ze overeind,
kijkt de tafel rond, ik zie haar slikken. Het wordt doodstil. Sommigen knikken
haar bemoedigend toe, anderen kijken verbaasd of argwanend. Na een diep zucht
begint ze:
“Wat ik jullie vanavond te vertellen heb, is moeilijk voor
me, maar waarschijnlijk ook voor sommigen van jullie. Dat begrijp en respecteer
ik. Ik wil jullie alleen vragen te wachten tot ik uitverteld ben. En om daarna
te kiezen tussen het kerstdiner gezellig voortzetten of voortijdig te
vertrekken. Het spijt me dat het
kerstdiner vorig jaar zo vervelend geëindigd is. Ik voel me daar deels
verantwoordelijk voor. Dat moet nu anders.”
Terwijl ze spreekt, verschijnen er denkrimpels, worden
wenkbrauwen gefronst. Nichtjes en neefjes beginnen nerveus te giechelen. Sommigen
glimlachen naar haar. Een enkeling slaat afwerend zijn armen over elkaar. Het
besef begint door te sijpelen.
Het is al ver na middernacht als er luidruchtig en vrolijk afscheid
wordt genomen. “Volgend jaar bij mij”, roept één van de gasten. Opluchting
overheerst. Toch zullen sommige familieleden er volgend jaar waarschijnlijk
niet meer bij zijn. Ze zijn direct na de toespraak vertrokken, zonder heibel
gelukkig.
Wie bleef, was verbaasd, ontroerd, nieuwsgierig, of verward. Maar Francine was weer de warme, begripvolle
persoon die ze altijd al geweest is. Ze hielp haar familieleden over hun
schroom heen.
“Jullie moeten mij deze outfit maar niet kwalijk nemen”,
besluit ze bij het afscheid. ” Deze overdaad aan kleding en make-up was even nodig
als vermomming. Om niet meteen weer een rel te veroorzaken. Het was voor mij de
enige manier om erachter toe komen wie van jullie mij zouden kunnen accepteren
om wie ik ben, los van hoe ik er uit zie."
© Jannie Trouwborst, december 2018.