Het #WOT woord van deze week is:
Stoethaspel = 1) onhandig persoon, 2) onbeholpen persoon, 3) stoetel, 4) kluns, 5) lummel
Alweer zo'n woord waarvan ik me meteen afvraag: waar zou dat nou vandaan komen. Ik ben doorgaans erg blij met de etymologiebank, daar zijn altijd wel antwoorden te vinden, met de verwijzingen naar waar het woord vermoedelijk voor het eerst gebruikt is en welke auteur of instantie dat al eens uitgezocht heeft. Bij stoethaspel stuit ik echter op een probleem: er zijn veel verklaringen en ze zijn niet allemaal eenduidig.
Bij eerdere woorden viel het me op, dat de betekenis in de loop van de tijd kan veranderen. Zodat een bepaald woord nu op een andere manier gebruikt wordt dan vroeger. Maar als een woord nog maar zelden voorkomt, is het blijkbaar niet helemaal duidelijk welke betekenis het op dit moment precies heeft. Met andere woorden: het wordt nog wel uitgesproken, maar de persoon die het gebruikt, heeft zijn eigen gedachten over de betekenis. Dus voor je verder leest: sta er even bij stil: waar denk jij aan bij het woord stoethaspel?
Dat is het mooie van taal: taal leeft. Betekenissen van woorden veranderen. Maar het kan ook verwarrend zijn. Zodra niet meer eenduidig is wat er verstaan wordt onder "stoethaspels", kunnen misverstanden ontstaan. Wat wel duidelijk is, is dat het een scheldwoord is. Maar er is nogal een verschil tussen "een onhandig persoon, die alles dom en verkeerd aanpakt" en "een dom iemand die graag alleen aan het woord is".
Het woord opdelen in stoet en haspel levert ook nog allerlei mogelijkheden op. Waarbij mij vooral aanspreekt dat haspel kan komen van verhaspelen: door elkaar halen, verwarren. Zodat een stoethaspel een verwarde persoon kan zijn. Bij de uitdrukking : een haspel stoeten (vier aaneengebakken broden) ben ik afgehaakt. Het is duidelijk: dit is ook voor etymologen een ingewikkeld woord.
Tenslotte wordt nog verwezen naar het Duitse "stuuthaspel": dat zou een lui mens zijn.
Dus pakken we de Van Dale er maar bij, want die zou aan moeten geven hoe het tegenwoordig wordt gebruikt. Daar staan twee mogelijkheden in:
1. onhandig mens, onbehouwen, onbeholpen persoon, iemand die zich niet weet te redden.
2. een vreemde stoethaspel, een vreemdeling met wie men niet op kan schieten, of die men met wantrouwen of ongeduld gade slaat.
En zo komt er dus nog een betekenis bij, die me bekender voorkomt: een vreemde stoethaspel, ook wel een rare snoeshaan, een vreemde snuiter. Mijn vader gebruikte die uitdrukkingen graag. Een voorbeeld daarvan staat in De Camera Obscura : Alles was doodstil om den vreemden stoethaspel te hooren. (Nicolaas Beets, Camera Obscura, 1839).
Ali gaf in haar stukje aan dat politici vaak stoethaspels genoemd worden. Maar in welke categorie we die dan moeten plaatsen..... Je mag het zelf zeggen.
© Jannie Trouwborst, mei 2020.
Deze illustratie bij dit stukje komt van Rijnmond Nieuws, met als tekst: Stoethaspel rijdt zich vast onder viaduct. Dat slaat niet op de haspel die klem zit, maar uiteraard op de chauffeur van de dieplader....